Maandag 18 augustus

In het boek Genesis wordt er pas op de zevende dag gerust, dus hadden we met onze fietsvijfdaagse in Limburg eigenlijk nog een dagje moeten doorgaan. Al is het gevoel van een soepele pedaaltred ook tijdens het schrijven over dat fietsen nooit ver weg en zit ik op dag zes met mijn hoofd en mijn gedachten toch weer helemaal in het land van de groene geuren en de zachte gezangen.

 

Naar de slogan van Toerisme Limburg begint onze ervaring ‘zensationeel’. Op woensdag rijden we in Haspengouw meteen het decor van de tv-serie Katarakt binnen. Het Château de la Motte in Groot-Gelmen is de uitgelezen plek om te starten. We houden in Klein-Gelmen even halt bij het huis van de fruitboer-stamvader uit de tv-reeks, fietsen van de ene boomgaard naar de andere, door dorpjes met welluidende namen als Veulen, Horpmaal, Bommershoven en Kuttekoven, vaak mooi ingebed in het glooiende landschap. Het moet gezegd, toen God bezig was met dat scheppingsverhaal had hij hier alleszins een begenadigd moment.

 

De meest eenvoudige uitvindingen zijn vaak de geniaalste. En omgekeerd. Wat dat betreft is het fietsnetwerk een voltreffer in het kwadraat. Pas recent hoorde ik het verhaal achter deze knappe vondst. Het komt uit de Limburgse koolmijnen, waar ze in het ingewikkelde gangenstelsel een ingenieus systeem bedachten om routes te markeren. Ingenieur Hugo Bollen bracht de nummers en keuzepunten ‘bovengronds’ om ze toe te passen en uit te werken voor routes over de beste fietspaden, in Limburg in de meeste gevallen zelfs autovrij. De nummers 152 – 153 – 162 – 170 – 171 – 180 – 173 – 146 – 144 – 145 – 121 – 122 – 123 – 119 – 130 – 120 – 137 – 136 – 152 leiden ons langs Hoepertingen en Zepperen, waar het fietspad merkwaardig genoeg ook dwars door… het kerkhof gaat. Vervolgens fietsen we richting Alken en Kortessem. In Vliermaal gaan we even goeiedag zeggen bij vriend-collega Herman Laitem. Hij besluit een eindje mee te rijden, zodat we meteen de ideale ‘fietsfluisteraar’ bijhebben en alle grote en kleine histories te horen krijgen over het schilderachtige kasteeldorp Gors-Opleeuw, het bijzonder fraaie traject 136 – 152 dat ooit de oude tramlijn van de fruittelers was, de abdij Mariënlof bij de Zusters van Kerniel en de stoomstroopfabriek in Borgloon, in 2007 winnaar van de Monumentenstrijd – al zien we ter plekke vooral veel strijd tegen de bouwvalligheid.

 

Dag drie beginnen we aan de Motten in Tongeren, voor een tochtje richting Bilzen en Hoeselt. Vanuit de vallei van de Jeker fietsen we naar een dorpje dat zijn naam niet gestolen heeft: Berg. Er staan ons vandaag overigens wel meer pittige klimmetjes te wachten, maar mijn echtgenote kent intussen de knepen van het schakelen en trapt dapper door. Chapeau! Via Genoelselderen, Membruggen en Kleine Spouwen gaat het naar de achterzijde van het domein van Alden Biezen, waar Herman ons taverne Het Apostelhuis heeft aanbevolen. Het belooft eindelijk nog eens een mooie zomeravond te worden en dus stellen hij en zijn vrouw Kris voor een tafel van vier te reserveren op het terras van Herberg De Horne in Vechmaal. De heer Laitem kent zijn klassiekers, ook in de horeca. De Horne is een zalig plekje om te toeven. Zet twee auteurs van wielerboeken bij elkaar en je weet meteen het gespreksonderwerp. Maar Herman en ik beloven de vrouwen voor één keer niet over de koers te keuvelen. Dat lukt. Toch voor de helft van de avond.

 

Jeugdsentiment drijft ons naar Heusden-Zolder, meer bepaald naar de buurt van de oude koolmijn, waar mijn echtgenote en ik als moni vele keren op zomerkamp zijn geweest bij de paters in het Sint-Franciscus-college. Van daaruit zoeken we aansluiting op het fietsnetwerk. Een recht pad door het groen verraadt een oud kolentracé naar het Albertkanaal. We fietsen langs Viversel en Stokrooie en verlaten de waterkant om via een erg bos- en waterrijk gebied Zonhoven te bereiken. Opnieuw komen we op een fietspad terecht dat ooit een spoorwegbedding moet geweest zijn, richting Helchteren en het Kraanbergbos. Onwaarschijnlijk hoeveel fietsers er vandaag op pad zijn. In de Italiaanse wijk op de Lindeman heeft ene signore Rossi het goed begrepen. Mooi weer doet ijsjes eten. Voor zijn salon staan minstens honderd fietsen gestald.

 

Van het zuidelijkste puntje van Vlaams-Haspengouw en de tussenstop in de mijnstreek gaat het naar de Noorderkempen, waar we op zaterdagavond bij Nicole en Jos een lekkere maaltijd krijgen voorgeschoven en een nachtje mogen ronken. Warm asiel en hechte vriendschap. Omdat we ver weg wonen, zien we elkaar veel te weinig, maar zo’n zomeravond op een Hamonter terras maakt veel goed. We praten bij, zoals dat heet, en hebben het bij momenten ook wel eens over die ‘vreemde bezigheid’ van mij, die wielersport heet en Nicole eigenlijk totaal vreemd is. Ze snapt niet altijd die fietsverslaving van Cornillie en verwart het plaatselijke talent Jelle Vanendert met Stijn Devolder. Maar ach, je kan het haar niet kwalijk nemen natuurlijk, in andere zaken is ze dan weer zoveel bedrevener, zoals klarinet spelen bij voorbeeld – het feit dat ik een cd’tje bij heb van Willem Vermandere maakt haar erg blij. En een lesje ‘fietsonderdelen in het West-Vlaams’ laat onze Limburgse meid toch maar vrolijk schateren. Nicole, die ik maar al te graag mijn ‘op één na beste vriendin’ noem, weet nu ook “… de frings ool wezekant’n van eur ne guidon” zitten! Op zondagochtend staat ze trouwens paraat om dik vijftig kilometer met ons mee te rijden. “Als onervaren fietser!”, voegt ze er veelbetekenend aan toe. We kiezen dit keer niet voor de knooppunten, maar voor de Sezoensroute, vanuit het Bocholter Brouwerij Museum. Dit heet een permanent bewegwijzerde fietsroute te zijn, maar her en der blijkt toch een bordje te ontbreken. Gelukkig zijn Nicole en Jos er om ons de juiste en vaak zeer schilderachtige wegen te wijzen door Achel, Sint-Huibrechts-Lille, het Kolisbos, Kaulille, Bocholt en Hamont. Het is een schitterend traject. Mijn vrouw en ik vinden vooral de passage langs het kanaal Bocholt-Herentals er één om in te kaderen. Nicole kent deze plek al sinds haar kindertijd en bestempelt ze als heel ‘gewoontjes’. Maar ze moet toegeven, met de ogen van een ander kun je toch weer de schoonheid van je eigen streek (her)ontdekken. De tocht leert haar trouwens nog wel meer. Dat het genieten is op de fiets. En dat het met haar fysieke conditie heel aardig meevalt. “Ik had best nog wel twintig kilometer kunnen doorfietsen”, glundert ze bij het eindpunt. Zo zie je maar. Wedden dat ze bij een eerstvolgende zomerdag wéér de fiets van stal haalt?