Vrijdag 16 september 2011

Als vijftiger hoort een mens te doen wat hij al lang had moeten doen maar nog nooit eerder heeft gedaan. ‘A once in a lifetime experience’, zeg maar. Naar Ghisallo fietsen bijvoorbeeld, voor een groet aan de plaatselijke Madonna, patrona dei ciclisti. In mijn geval de meest logische pelgrimage. Zoals het hoort voor een heiligdom tref je het Italiaanse plaatsje op een ‘kalvarieberg’ – voor de renners in de Ronde van Lombardije jaarlijks weer een kruisweg in 14 staties en een dubbel aantal haarspeldbochten. Toegegeven, zelf beklom ik de Passo del Ghisallo van een makkelijkere kant. Ietsje langer, dat wel, maar minder scherp en vooral ook gelijkmatiger – enkel tijdens de slotkilometers stijgt het her en der tot 10%.

Mede door het warme weer bereik ik danig bezweet en lichtjes puffend de top, waar ik meteen datgene in het vizier krijg waarvoor ik uiteindelijk gekomen ben: het legendarische kapelletje, met ervoor de bustes van Gino Bartali en Fausto Coppi. Het was overigens in 1949, tijdens dé succesperiode van het Italiaanse wielrennen, dat paus Pius XII deze bidplaats inzegende en de lokale Madonna de beschermvrouwe van fietsers en wielrenners werd. Prompt schonken Coppi en Bartali er beiden de fiets waarop ze hun Giro wonnen.

Naar hun voorbeeld kwamen vele kampioenen met relikwieën naar Ghisallo. Je ziet er fietsen van Merckx en Moser, gele truien van Hinault en Indurain, de roze van Pantani, regenboogtruien van Binda, Bugno en Cipollini. Heroïek en dramatiek hangen en staan er zij aan zij, want ook de fiets waarop Casartelli om het leven kwam tijdens de Tour van 1995 kreeg er een prominente plaats. De kapel puilt uit van memorabilia, in zoverre zelfs dat ernaast inmiddels een museum is gebouwd. De collectie is uniek, de presentatie eigentijds. Uit alles blijkt een diep respect voor de kampioenen en de wielerhistoriek. Ghisallo is zondermeer het mooiste wielermuseum dat ik ooit bezocht.

Tussen kapel en museum prijkt bovendien de bronzen beeldengroep ‘Al Ciclisti’: een juichende renner, die de triomf in de wielersport verbeeldt, met naast hem een gevallen coureur, symbool voor de tragiek. Het geheel geeft, bovenop deze heuvel, een bijzonder ansichtgehalte. Voortdurend ook houden er (opvallend veel buitenlandse, opvallend veel vrouwelijke) fietsers halt, om uit te blazen van de toch wel venijnige klim, hun bidon te vullen bij de dorpspomp, het kapelletje binnen te stappen, te genieten van het uitzicht op het Comomeer en de Italiaanse uitlopers van de Alpen, wat de sfeer van wielerheroïek nog eens extra in de verf zet.

Het eerste wat mij te binnen schiet op deze bijna sacrale plek: waarom heeft een al even gek wielerland als België geen zo’n wielerwalhalla, bij een kapelletje bovenop een heuvel? Waarom is de pastoor van pakweg Geraardsbergen, in navolging van zijn confrater in Ghisallo, nooit op het idee gekomen om in de kapel op de Oudeberg de fietsen van Boonen, Vanderaerden, Merckx tot heiligenbeelden, de authentieke truien van Buysse, Leman, Museeuw tot relikwieën te verheffen? Waarom wordt De Muur, waar je bij mooi weer, gezeten op het terras van Het Hemelrijk, in een prachtig decor al evenzeer geniet van het aan- en afrijden van honderden wielertoeristen, niet als officieel wielerbedevaartsoord erkend? Want de koers, dat is nu eenmaal emotie en devotie – de renners gezalfd voor het hoogkoor, de rituelen bij start en aankomst, de volksverering bij zoveel calvarieleed, de supporters klaar voor hun novene langs kasseien en wielercafé…

Terug in het land snap ik dat respect voor onze historiek, onze helden en onze wielercultuur de Belg totaal vreemd is. Uitgerekend die dag immers wordt het nieuws bekendgemaakt dat de Muur van Geraardsbergen simpelweg uit het parcours van de Ronde van Vlaanderen wordt geschrapt. Dat ons enige, echte wielerheiligdom zondermeer wordt ontwijd (“…Opgeofferd op het altaar van de platte commercie?”, “…In handen gegeven van protsige vippotentaten?” – wie zal het zeggen?) Ik heb het wel vaker, dat de eerste aanblik van België na een buitenlandse reis mij somber stemt. Maar nooit eerder is de ontnuchtering zo groot als nu. Ik besef: van zo’n Vlaams Ghisallo zijn we verder af dan ooit.