door Paul Rigolle
(uit: De Mystiek van het Fietsen. West-Vlaamse stemmen over de koers – in: ‘Jaarwerk MMXXIV”, Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers
Misschien is Patrick Cornillie (°1961) van de hier besproken West-Vlaamse wielerschrijvers nog wel de meest literaire. Niet toevallig debuteerde hij al in 1986 met gedichten.
Na enkele jaren in het onderwijs te hebben gestaan koos hij voor de journalistiek gecombineerd met een literaire carrière als auteur van poëzie, sportboeken en fietsgidsen.
Tot zijn meest literaire wielerboeken kunnen zeer zeker De zeer schone uren van Stijn Streuvels, cyclotoerist (2018), Met de tong op de guidon (2015), De cups van Hanka Kupfernagel (2012) en De meisjes van Crédit Lyonnais (2001) gerekend worden. Maar het was toch vooral zijn boek De Zomer van ’69 uit 2009 dat in wieler- én in literaire kringen hoge ogen gooide. Het boek werd tot grote vreugde van Cornillie ook verfilmd in een documentaire van 105’ .
In 2010 en in 2016 verschenen twee van zijn dagboeken onder de titels Vuile venten op een velo (Dagboek van een Wieltjeszuiger I) en De weg naar Ghisallo (Dagboek van een Wieltjeszuiger II). Bert Bevers, recensent van dienst schreef daarover dat Cornillie met deze dagboeken een heus nieuw genre in het leven had geroepen. Sinds een aantal jaar ligt het accent bij de Lichterveldenaar vooral op het schrijven van erg degelijke fiets- en knooppuntergidsen. Plannen voor nieuwe boeken heeft hij altijd wel maar over dingen die nog niet geschreven zijn heeft hij het liever niet.
Over literaire en sportieve auteurs die de literaire kwaliteit benaderen stelt Cornillie onomwonden dat er op het vlak van de sportschrijverij twee soorten auteurs bestaan: ‘Net zoals je over renners kunt spreken van ‘protourrenners’ en ‘kermiscoureurs’ kun je dat ook doen over de schrijvers die de sport en het wielrennen tot hun domein hebben gemaakt.
De protour-categorie benadert moeiteloos de literaire kwaliteit. Mensen als Jan Boesman, Peter Ouwerkerk en Benjo Maso. De categorie van de kermiscoureurs zijn zij die verantwoordelijk zijn voor haastig bijeen geflanste biografieën en hagiografieën. Daar zijn er helaas te veel van. Maar tja, wat is ook dat literaire kwaliteit? Een echt makkelijke evenwichtsoefening is het niet om dat te gaan bepalen.’
Cornillie vermeldt zelf graag als scharniermoment voor het ogenblik waarop de wielerliteratuur voor hem echt volwassen is geworden het verschijnen van de eerste publicaties van Rik Vanwalleghem: “Diens eerste boeken over de Ronde van Vlaanderen (1991) en over Merckx, de Mens achter de Kannibaal (1994) krikten het niveau van het wielerschrijven heel erg naar boven. De lat lag na decennia van eerder hagiografische rennersboeken ineens waar ze moest liggen: hoog! Toen is ook langzaam het besef gegroeid dat de wielerliteratuur een versnelling hoger moest gaan rijden. Voordien keken gevestigde auteurs nogal neer op wielerboeken. En ook de wetenschappelijke historici die eerder de neiging vertoonden om nogal laatdunkend lacherig te doen over de volkscultuur van het wielrennen kwamen tot inkeer. Dat mede door het gedegen werk van mensen als Dries Van Ysacker en Dries Dezaeytijd, historici en pure West-Vlamingen. Zelf heb ik in mijn boeken over Sylveer Maes en Marcel Kint altijd geprobeerd om ook vooral oog te hebben voor de historische context waarin die mannen moesten gesitueerd worden. Elk boek moet ook een tijdsdocument zijn. Eigenlijk probeer ik te schrijven voor Jan met de wielerpet. En vooral ook helder schrijven vind ik daarbij belangrijk.”
Vanwaar bij Cornillie die eeuwige wieler- en fietsliefde vandaan komt weet hij zelf niet zo goed meer. Het begon net als bij zoveel jonge jongens (en meisjes) in zijn jeugd met het verzamelen van wielerprentjes. Ook de tourgazetjes van de krant Het Volk deden hun werk. Later kwam daar op het middelbare ook de liefde voor literatuur bij die werd wakker gemaakt door zijn Torhoutse normaalschool-leraars Roger Verkarre en Joris Denoo.
Welk boek zou Patrick Cornillie meenemen naar het einde van de wereld? “Het eerste wat in mijn hoofd opkomt is een kwaliteitsboek over Parijs-Roubaix. Voor mij is en blijft dat het échte authentieke wielrennen. Het boek dat door de redactie van L’Équipe is samengesteld bijvoorbeeld. Het is een volmaakte synthese van wat een goed wielerboek moet zijn: de symbiose van historiek, poëzie en heroïek…”
“Of neen, doe mij uiteindelijk toch maar ‘De filosofie van de heuvel’ van Ilja Leonard Pfeijffer. Het is niet echt een wielerboek maar een boek over fietsen… Maar wel schitterend geschreven…”